Opdrachtgever
Ingenieursbureau Haarlemmermeer

Projectteam
Dijk&co Landschapsarchitectuur
Tekeningen: MG2 Merijn Groenhart
Projectgroep Ingenieursbureau Haarlemmermeer: Bonnie Chopard, Arie Slagmolen, Paul Dirks

Datum
Juni 2012 – januari 2014

Status
Voorlopig ontwerp en definitief ontwerp, januari 2014 start uitvoering

Park 21 Haarlermmermeer (Deelgebied 1)

Door Vista Landschapsarchitectuur en Stedenbouw is in 2011 een masterplan Park 21 opgesteld. Dit Masterplan vormt de basis voor het ontwerp van de eerste fase. Tevens heeft het Q-team onder leiding van Rik de Visser (Vista Landschapsarchitectuur en Stedenbouw) het ontwerptraject ondersteund.  Het beplantingsplan is verder uitgewerkt door Strootman Landschapsarchitecten.

Het park ontwerp bestaat uit drie verschillende lagen. De polderlaag, de parklaag en de parkkamers.

De polderlaag bestaat uit de bestaande geometrische polderkavels met de erven en gebouwen. De gemiddelde maaiveldhoogte is -4.00 NAP. De parklaag bestaat uit het park welke aangebracht wordt op een minimale maaiveldhoogte van -3.00 NAP en de parkkamers zijn grote ovaalvormige open ruimte die een verschillende invulling kunnen krijgen gelegen op het niveau van de bestaande polder dus ook op -4.00 NAP.

De taluds van de huidige watergangen blijven in het ontwerp gehandhaafd en vanaf het bestaande maaiveld komt er een talud van 1:3 tot de maaiveldhoogte van de parklaag. De nieuwe watergangen als overgang naar de polderkamer en de verschillende parkkamers krijgen een talud van 1:3. Tussen de waterpartijen en de parklaag worden op de overgang van de polderkamers rietmoerassen ontwikkeld op het niveau van het huidige waterpeil. Op de overgang van de waterpartijen naar de parkkamers worden hooigraslanden ontwikkeld op het niveau van -5.00 NAP. Deze verschillende zones kunnen worden onderhouden van een onderhoudspad.

Op strategische locaties zijn een aantal zichtlijnen geprojecteerd waardoor er zicht is vanuit het park de polder in, maar ook is er op een aantal plaatsen zicht op de velden van de Pioniers. Het bos is niet ontworpen als één dichte massa maar op strategische locaties zorgen meer open bosdelen voor zicht op de polder en de parkkamers. Hierdoor ontstaat er een gevarieerd bos met open en dicht delen.

Beplanting

De ontwikkeling van Park21 biedt veel kansen voor een rijke en gevarieerde beplanting. In de polderlaag ontstaan, gekoppeld aan de variatie in ondergrond en grondwater, verschillende natuurtypen. De polderlaag blijft zo veel mogelijk een open karakter houden. Essentieel voor het ruimtelijke beeld van deze laag zijn de drie oorspronkelijk agrarische linten, bestaande uit boerenerven met erfbeplantingen, de ontginningskavels (van 1000 meter diep en 100 tot 200 meter breed), de poldersloten, de Hoofdvaart en de tochten die hieraan parallel lopen. Het karakter van de linten is geaccentueerd door laan- en erfbeplanting toe te passen en op veel plaatsen een ruime zone rond de linten vrij te houden van parkbeplanting. De geometrie van de polder domineert.

In de parklaag planten we wel struiken en bomen. Zo ontstaat een heldere scheiding tussen polder- en parklaag. Een parklandschap met gazons, speel- en ligweiden en een duurzame boombeplanting van lindes, eiken en esdoorns. Deze inrichting vraagt om een goede drooglegging. Om dat te kunnen combineren met flexibel peil moeten we deze delen van het huidige maaiveld ophogen.  De beplanting van de parklaag wordt gevormd door bomen en struiken uit verschillende bostypen die hier van nature thuis horen. Op die manier ontstaat in het hele park een rijke beplanting met onder meer elzen, berken, abelen, eiken, iepen, haagbeuken, linden, meidoorn en sleedoorn.

 

Bostype / natuurlijke referentie

Voor de Haarlemmermeer kunnen we denken aan referenties uit het rivierengebied zoals het droge essen-iepenbos, het abelen-iepenbos of het nattere elzenrijke essen-iepenbos. Goede referenties zijn ook het eiken-haagbeukenbos en het eiken-berkenbos, zoals we die kennen van de hellingbossen op de löss in Zuid-Limburg. We zullen de aanplant uit deze typen gaan samenstellen.

De parklaag krijgt een robuust bos. Het grootste deel besstaat uit eenzelfde bostype; namelijk een bos van  eik, fladderiep en linde met onderbeplanting. Op de overgangen naar het talud om de Pioniers en in het oostelijk deel op de kruisingen van de fietsrouten worden hoogten gecreëerd van  -2.00 NAP. Deze hoger gelegen delen krijgen een afwijkend bostype met eik en esdoorn waardoor er bostype ontstaat zonder struikenlaag, een stammenbos. Op de overgang naar de moeraszone langs de polderkamers krijgt het bos de uitstraling van een moerasbos door els en berk te combineren met eik. Het grondlichaam om de Pioniers krijgt een extra accent ven wit bloeiende struiken in de struiklaag. Op deze manier ontstaan er subtiele verschillen en sferen in het park. Door het systeem van wijkers en blijvers ontstaat er ook spreiding in leeftijd en dat maakt het bosbeeld interessanter en afwisselder.

Laanbeplanting Parkweg

Beplantingsvorm: Enkelzijdige dubbele rij laanbeplanting van Kleinbaldige linde of Winterlinde, Tilia Cordata ‘Greenspire’

Laanbeplanting Hoofd fietsroute

Beplantingsvorm: Enkelzijdige enkele rij laanbeplanting van Zoete kers, Prunus Avium

Park maaiveld

Beplantingsvorm: Bloemrijkgrasland en nat hooiland